De oprichting van de Nationale Belgische Liga voor Kinderbescherming in 1904, en van de afdeling Hulp en Bescherming aan de Werken voor Kinderwelzijn binnen het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (NHVC) in 1915, liggen ten grondslag aan de georganiseerde kinderzorg in België.
Ga snel naar
Film uit 1922: Nationaal Werk voor Kinderwelzijn - Kolonie te Knokke
De film uit 1922 toont de werking van één van de oudste kolonies van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK) in Knokke.
Er verbleven kinderen tussen 3 en 12 jaar, die op medisch advies voor herstel naar de kolonie waren doorverwezen om er gedurende bepaalde tijd aan te sterken.
Nationaal Werk voor Kinderwelzijn - Kolonie te Knokke - 1922
Deze korte documentaire van François Rents toont het spelen in groep, een brandalarmoefening, verschillende lessen, het uitdelen van maaltijden en het aan-en uitkleden voor of na het slapengaan. Er wordt ook gewandeld in de duinen en gespeeld op het strand. De film eindigt met een patriottisch evenement, waarbij kinderen in outfit van 1830 verschijnen en de Congreskolom in Brussel in beeld verschijnt. Vervolgens houden de kinderen met speelgoedgeweer een parade bij het oorlogsmonument in Knokke.
Deze gedigitaliseerde film uit het depot van Cinematek werd met goedkeuring van Kind en Gezin geselecteerd voor publicatie op de website van de European Film Gateway, een non-profit project waarbij aan het publiek en aan onderzoekers gratis toegang wordt verleend tot films over of rond de Eerste Wereldoorlog.
Van Nationaal Werk voor Kinderwelzijn tot intern verzelfstandigd agentschap Kind en Gezin
Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK)
De successen en de efficiëntie van het Nationale Hulp en Voedingscomité (NHVC) op het gebied van de kinderzorg deden de gedachte ontstaan aan een openbare instelling die de activiteiten van de consultatiecentra, de kantines voor zwakke kinderen, de moederkeukens en de educatieve voorlichting aan jonge gezinnen zou coördineren.
Zo ontstond in 1919 NWK met als hoofdopdrachten:
(wet van 5 september 1919)
- het aanmoedigen van de kinderbescherming
- het verspreiden van methoden van kinderhygiëne en -opvoeding
- het subsidiëren van voorzieningen voor kinderhygiëne
- het toezien op de werking van die voorzieningen.
Kinderzorg, een werkterrein voor vrouwenorganisaties en het middenveld
Initiatieven rond moeder- en kinderzorg en volksopvoeding gingen in de jaren 1920 over van private liefdadigheid naar sociale organisaties en naar de vrouwenbeweging (KAV 1920 en SVV 1922). Ook de inschakeling van verpleegsters-bezoeksters past in die context.
Moeder red uw kind / Pour qu’ils vivent (Jean Boulanger & R. Aubinet - 1949)
Moeder red uw kind is een voorlichtingsfilm uit 1949 van Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. De video staat nog bomvol verouderde adviezen maar alle recente info vind je op Zwangerschap en Geboorte, Mijn zwangerschap of in je Zwangerschapsboekje. CINEMATEK heeft deze historische beelden vanuit het archief gehaald en gerestaureerd voor de tentoonstelling ‘Geboorte’ van Belspo.
Het consultatiebureau, de volksgezondheid en de medische consumptie
Aanvankelijk was een bezoek aan een consultatiebureau gekoppeld aan melkdistributie.
In de jaren 1950 was bij de meeste gezinnen de overtuiging gegroeid dat de consultatiebureaus nuttig waren als bewakers van de gezondheid van hun kinderen.
Voedingsadviezen en gezondheidsopvoeding werden beter aanvaard.
In 1962 startte het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK) met een project rond een verruimde werkwijze. Vanaf 1983 werd deze werkwijze veralgemeend. Hiermee wilde het NWK jonge kinderen langer onder toezicht houden en streven naar een vollediger vaccinatiestatus.
Vanuit een algemeen begrotingsonderzoek in de jaren 1970 groeide het besef dat een rationelere aanpak nodig was. Dit resulteerde in 1995-1996 in een vestigings- en spreidingsplan voor consultatiebureaus en de invoering van preventie.
Van kolonies voor zwakke kinderen tot centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning
In de periode 1917-1918 werden door het Nationaal Hulp- en Voedingscomité meerdere residentiële kolonies ingericht voor verzwakte kinderen, vaak in leegstaande kastelen.
Het NWK heeft dit soort voorziening voor dag- en nachtopvang na 1919 voortgezet hetzij in eigen beheer hetzij als toegelaten of gesubsidieerde inrichting. De organisatie beschikte over eigen modelkolonies voor kinderen van 3 tot 14 jaar aan de kust (o.a. Oostduinkerke) en in de Kempen (o.a. Heide-Kalmthout). Er waren ook kolonies in eigen beheer in Wallonië (o.a. Cortil-Noirmont en Esneux). Binnen die residentiële voorzieningen was er nog een aparte categorie “kinderdag- en nachtverblijven(kleintjesoorden) voor kinderen beneden 3 jaar maar deze voorzieningen werden in 1979 bij de invoering van de nieuwe reglementering op de kinderopvangcentra opgeheven.
De kolonies namen het ganse jaar kinderen op mits voorlegging van een door een arts ingevulde aanvraag of waarnemingsblad. Niet alleen fysieke maar ook sociale zwakte of crisissituaties in gezinnen konden aanleiding zijn tot de opname. De plaatsing viel doorgaans samen met een schoolkwartaal waarbij de kinderen in de kolonie onderricht konden volgen. Ouders betaalden een bijdrage volgens inkomen. Mutualiteiten konden die bijdrage overnemen.
Het NWK en vanaf 1986 Kind en Gezin subsidieerden ook erkende kinderopvangcentra beheerd door publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen als die voorzieningen aan bepaalde reglementaire voorwaarden inzake opnamebeleid, infrastructuur en personeelsomkadering en begeleiding voldeden.
Vanaf 1995 werden Centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG) ingevoerd in vervanging van de kinderopvangcentra. Hierbij kreeg de werking van de Centra een wettelijke basis. (Besluit Vl. Reg. 6/4/1995). Vroeger bestond er voor de kinderopvangcentra alleen een reglement. In het opvangbeleid van de huidige CKG wordt meer nadruk gelegd op de ondersteuning van de ouders in hun opvoedingstaak als zij door een acuut of occasioneel feit gehinderd worden deze te vervullen. Het pedagogisch en agogisch concept van de centra en hun samenwerking met andere diensten van de gezondheids- en welzijnssector zijn eveneens van primordiaal belang.
Kinderopvang, de eerste stappen
Het eerste Belgische kinderdagverblijf werd geopend op 25 december 1845 aan de Brusselse Zuidlaan, gevolgd door soortgelijke liefdadigheidsinitiatieven van plaatselijke industriëlen en notabelen in Gent (1869).
In 1909 is er een eerste vorm van toezicht terug te vinden, wanneer de toenmalige arbeidsinspectie haar eerste overheidsrapporten over die opvangvoorzieningen uitbracht. De eerste crèches waren hoofdzakelijk initiatieven van gemeentebesturen en plaatselijke industriëlen.
De crèche was op dat ogenblik vooral een (medische) voorziening voor de preventie van kindersterfte en zeker geen pedagogische dienstverlening aan werkende gezinnen.
Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK) en het toezicht op de kinderopvang
De wet van 5 september 1919 voorzag in een specifiek toezicht op de kinderen onder de 7 jaar die tegen loon werden opgevangen.
Omdat de subsidiëring evenwel ontoereikend was, kon het NWK geen strenge toepassing van de reglementering eisen. Zo voldeden de bewaarschoolklassen of peutertuinen zeker niet aan de basiskwaliteitscriteria voor een degelijke opvang.
1970: een sleuteljaar voor de kinderopvang
Met het koninklijk besluit (KB) van 13 februari 1970 voerde de overheid een subsidiesysteem in dat gekoppeld was aan kwaliteitscriteria inzake gekwalificeerd personeel en werd het kinderdagverblijf een standaardopvangvoorziening voor alle gezinnen.
De diensten voor opvanggezinnen (DVO’s)
In 1972 startte in Brugge op initiatief van schepen mevrouw Maes-Van Robays een experiment ‘Babydagdienst’ als gemeentelijke vzw met steun van het stadsbestuur. Vijf onthaalmoeders zorgden bij hen thuis onder professionele begeleiding voor de opvang van kinderen van 0 tot 18 maanden. Deze dienst werd ook als eerste erkend na de inwerkingtreding van de eerste regelgeving voor de erkenning en subsidiëring van DVO’s in 1975 (KB van 18 augustus 1975). In 1976 integreerde het stadsbestuur de vzw als stadsdienst. Later werd het beheer overgenomen door het OCMW van Brugge (1990). De Brugse dienst stond met zijn pedagogisch en kwaliteitsconcept mee model voor andere DVO’s in Vlaanderen. De DVO’s groeiden nadien uit tot de sector met de meeste opvangplaatsen en het grootste aantal voorschoolse opgevangen kinderen (192 DVO’s met 31.638 opvangplaatsen in 2009).
Diversifiëring en professionalisering van de kinderopvang vanaf 1983
Met het besluit van 21 december 1983 werd een overkoepelend kader voor kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen ingevoerd.
In het besluit van 1983 was ook sprake van opvang van zieke en gehandicapte kinderen en van ouderinspraak en ouderparticipatie. Voor- en naschoolse opvang (buitenschoolse opvang) werd tot 1996 als een aanvullende voorziening binnen de reguliere opvang aangeboden.
In 1997 kwam er een aparte regelgeving voor initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) tot stand (decreet van 24 juni 1997). Dat betekende ook de start van het lokaal overleg rond buitenschoolse opvang. Kind en Gezin schakelde hiervoor consulenten in.
Kind en Gezin, de aanzet tot een geïntegreerde gezinszorg
Bij de staatshervorming van 1980 (bijzondere wet van 8 augustus 1980) werden de persoonsgebonden aangelegenheden, waaronder het gezinsbeleid, aan de gemeenschappen overgedragen. In aansluiting daarbij werd in 1984 de Vlaamse Openbare Instelling (VOI) Kind en Gezin opgericht (decreet van 29 mei 1984). Het decreet trad in werking op 29 november 1986. De nieuwe administratieve entiteit ging van start op 1 september 1987.
Algemene hoofdopdrachten:
- de levenskansen, de gezondheid en het welzijn van alle kinderen behartigen
- de ouders of de plaatsvervangende opvoeders ondersteunen bij de zorg voor kinderen
- gestructureerd samenwerken met partners in de toegewezen domeinen
De zorg voor kwaliteit in de welzijnsvoorzieningen
Vanaf 1997 moeten alle voorzieningen die een erkenning krijgen, hun werking in overeenstemming brengen met het zogenoemde kwaliteitsdecreet van 29 april 1997.
Dit leidde onder meer tot de invoering van het kwaliteitshandboek.
Onthaalouders, een eigen sociaal statuut
Tot 1 april 2003 hadden onthaalouders die aangesloten waren bij een dienst, geen eigen sociale bescherming. Zij ontvingen een fiscaal vrijgestelde kostenvergoeding en konden in de sociale zekerheid alleen afgeleide rechten genieten.
Sinds 1 april 2003 zijn de onthaalouders verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid, ziekte, beroepsziekten en arbeidsongevallen. Ze hebben recht op kinderbijslag en kunnen een eigen pensioen opbouwen. Zij krijgen ook een opvanguitkering als kinderen afwezig zijn buiten de wil van de onthaalouder.
De zelfstandige opvang, een uitdijende sector
Na het besluit voor de gesubsidieerde opvang van 1983 was het wachten tot 1989 voordat een wettelijk kader rond de melding van en het toezicht op zelfstandige opvang het licht zag.
Deze regeling betrof de toenmalige particuliere opvanggezinnen (maximaal 5 kinderen) en particuliere opvanginstellingen (meer dan 5 kinderen).
Melding was en is nog altijd verplicht en opende de mogelijkheid tot het aanvragen van een attest van toezicht, mits er werd voldaan aan minimale kwaliteitsnormen.
In 2003 werd de procedure voor de zelfstandige sector geactualiseerd en uitgebreid.
Naast zelfstandige onthaalouders konden ook minicrèches en zelfstandige kinderdagverblijven een opvangactiviteit organiseren.
De zorg rond adoptie
Kind en Gezin werd in 2002 als Vlaamse Centrale Autoriteit (VCA) aangewezen en in 2005 trad een nieuw wetgevend kader voor interlandelijke adoptie in werking (decreet van 15 juli 2005).
Sinds 1 februari 2007 is binnen Kind en Gezin een Vlaamse adoptieambtenaar aangesteld die samen met het VCA-team instaat voor informatievoorziening, trajectbegeleiding, kanaalcontrole, begeleiding van adoptiebemiddeling, advisering over de erkenning en overleg met de adoptiesector.
Reorganisatie van de Vlaamse overheid en het nieuwe intern verzelfstandigd agentschap (IVA) Kind en Gezin
In 2003 werd de organisatie van de Vlaamse overheid hertekend door het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid (18 juli 2003). Er werden 13 beleidsdomeinen vastgesteld, elk bestaande uit een departement en uit een of meerdere agentschappen. Als gevolg hiervan werd Kind en Gezin omgevormd tot een IVA met rechtspersoonlijkheid binnen het domein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het oprichtingsdecreet van 30 april 2004 trad in werking op 1 april 2006.
Intussen heeft Kind en Gezin sinds 2007 ook een wettelijk kader voor zijn werking (interne controle, klachten, sociale dienst en medische advisering).
100 jaar kinderzorg
Kind en Gezin, Kaleïdo en l’Office de la Naissance et de l’Enfance bundelen samen de krachten om de 100ste verjaardag van hun gemeenschappelijke ouder, het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, te vieren. Deze jubileumdag wordt officieel geopend met een toespraak van Hare Majesteit Koningin Mathilde.
ONE, Kind en Gezin en Kaleido brengen meer dan 3000 medewerkers en gepensioneerden van de drie organisaties samen voor de viering van 100 jaar Kinderzorg. De ultieme gelegenheid om je onder te dompelen in de geschiedenis van een eeuw kinderzorg in België, het heden te vieren en naar de toekomst te kijken met talrijke conferenties, voorstellingen en tentoonstellingen.
Wij zijn echt een unieke organisatie, waarvoor men ons zelfs in het buitenland benijdt.
100 jaar later, na het doorstaan van de Tweede Wereldoorlog en de economische crisissen, steunen ONE, Kaleïdo en Kind en Gezin nog altijd op dezelfde missies: hét bewijs voor hun tijdloze relevantie.
Dankzij de betrokkenheid van duizenden vrijwilligers en eerstelijnsprofessionals die in nauw contact staan met gezinnen, zetten ONE, Kaleïdo en Kind en Gezin zich al een eeuw lang in voor de kwaliteit van de ondersteuning en de zorg voor kinderen in een geest van voortdurende verandering en innovatie.
Publicatie 20 jaar Kind en Gezin
-
Document